Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5757

Datum uitspraak2001-11-14
Datum gepubliceerd2001-11-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers5430
Statusgepubliceerd


Indicatie

In de strafzaak tegen verzoeker heeft de officier van justitie beslist tot niet (verdere) vervolging van verzoeker terzake van dood door schuld, gepleegd te Nijmegen op 15 januari 1997. Met deze beslissing is in beginsel de zaak beëindigd. Hieraan doet niet af dat een derde belanghebbende bij dit hof beklag heeft gedaan over de beslissing van de officier van justitie tot niet (verdere) vervolging. De vervolging blijft in dat geval beëindigd behoudens een bevel van het hof tot (verdere) vervolging. Met inachtneming van het hiervoor geformuleerde criterium is derhalve in dezen de arrondissementsrechtbank te Arnhem de bevoegde instantie.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM avnr: 5430 Het hof heeft gezien het op 19 juli 2001 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van mr J.J.W. Remme, advocaat te Utrecht, namens [Naam], wonende te [adres], hierna te noemen verzoeker, strekkende tot toekenning van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met de kosten van dit verzoek. Het hof heeft in openbare raadkamer van 24 oktober 2001 de advocaat-generaal en de raadsman van verzoeker, mr M.P. Schilt, advocaat te Utrecht gehoord. Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het proces-dossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal. OVERWEGINGEN: Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of het hof bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Bepalend hiervoor is artikel 591a, vierde lid juncto artikel 591, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, welke laatste bepaling inhoudt dat de vaststelling van de vergoeding geschiedt bij het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak tijdens de beëindiging daarvan werd vervolgd of anders het laatst werd vervolgd. In de strafzaak tegen verzoeker heeft de officier van justitie beslist tot niet (verdere) vervolging van verzoeker terzake van dood door schuld, gepleegd te Nijmegen op 15 januari 1997. Met deze beslissing is in beginsel de zaak beëindigd. Hieraan doet niet af dat een derde belanghebbende bij dit hof beklag heeft gedaan over de beslissing van de officier van justitie tot niet (verdere) vervolging. De vervolging blijft in dat geval beëindigd behoudens een bevel van het hof tot (verdere) vervolging. Met inachtneming van het hiervoor geformuleerde criterium is derhalve in dezen de arrondissements-rechtbank te Arnhem de bevoegde instantie. Nu verzoeker zich heeft gewend tot een nietbevoegde rechter, zal het hof verstaan dat verzoeker zich heeft willen wenden tot de welbevoegde rechter en bepalen dat de stukken aan deze zullen worden gezonden. BESLISSING Het hof verklaart zich onbevoegd om van het verzoekschrift kennis te nemen, verstaat dat verzoeker zich heeft willen wenden tot de welbevoegde rechter, te weten de arrondissementsrechtbank te Arnhem en bepaalt dat de stukken aan de griffie van deze rechtbank zullen worden gezonden. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr Van Kuijck, voorzitter, te dezen aangewezen op de voet van artikel 591, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in tegenwoordigheid van Nijdeken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2001.